De mens ervaart de tijd, geestelijk én lichamelijk, louter door het feit dat hij bestaat. En hij ondervindt de gevolgen ervan voor zichtzelf, zijn naasten en de wereld rondom.
De mens neemt de tijd op twee manieren waar. Enerzijds merkt hij dat de tijd cyclisch verloopt, aan de hand van natuurverschijnselen die zich onmiskenbaar herhalen (dag/nacht, de maancyclus, de jaargetijden); anderzijds voelt hij de druk van de lineaire tijd die doorloopt en eindig is, voor hemzelf net zo goed als voor de meeste levende wezens en dingen.
Deze tweedelige waarneming vormt het fundament onder alle beschavingen, die elk op hun eigen wijze proberen om te gaan met het verschil, of beter gezegd de tegenstrijdigheid, tussen beide vormen van tijd. Kunstwerken vormen een grootse aar ook prozaïsche uiting daarvan.
DE DAG
De tijd die de aarde nodig heeft om een volledige omwenteling om zijn as te maken is een nauwkeurige tijdseenheid: de dag. Dit astronomische verschijnsel kenmerkt zich door de afwisseling vaneen lichte en een donkere fase, naargelang van het punt van het aardoppervlak dat naar de zon gericht is of daarvan afgewend is.
Voor kunstenaars en ieder ander staat de weergave van de zon dan ook voor de dag. De afwezigheid van de zon is voldoende om de nacht aan te duiden. Ook andere beeldende middelen, zoals licht- en contrasteffecten, maken het mogelijk om ze weer te geven. Dezelfde middelen worden soms ook toegepast om het tijdsverloop van een dag uit te beelden.
Sommige oude beschavingen hadden beide delen van een etmaal, dag en de nacht, nauwkeurig onderverdeeld in twaalf uren. Maar deze uren worden langer of korter naargelang van de seizoenen: de dag- en de nachturen duren alleen bij de twee nachteveningen (of equinoxen) even lang. Pas aan het einde van de middeleeuwen, met de uitvinding van de klok, gaat men een nieuw systeem gebruiken waarin alle uren gelijk aan elkaar zijn.
DE MAAND
Aanvankelijk had de maand betrekking op de omloop van de maan rond de aarde, een verschijnsel dat in iets meer dan 29 en een halve dag plaatsvindt. Er zijn beschavingen die vasthouden aan deze astronomische definitie van de maand, maar er zijn er ook die dit begrip hebben losgelaten ten gunste van het zonnejaar. Doordat de maand een variabele duur van ongeveer dertig dagen is toegekend, passen er twaalf maanden in een jaarlijkse cyclus.
Bovendien heeft het observeren van de maancycli en van de stand van de zon, maan en planeten ten opzichte van bepaalde groepen sterren de mens ertoe gebracht om elke maand van het jaar aan een van deze sterrenhopen te koppelen, via de zogenoemde dierenriem. De astrologie kent de sterren een beslissende invloed toe op het doen en laten van de mens, zoals het tijdstip van de geboorte en andere belangrijke gebeurtenissen.
Afgezien van het thema van de dierenriem en de magische of religieuze gevolgen daarvan, kan de voorstelling van de twaalf maanden van het jaar ook een praktisch doel dienen. Ze worden vaak verbeeld in taferelen die de belangrijkste bezigheden of werkzaamheden van dat moment schetsen, zowel op het platteland als in de stad.
HET JAAR
Een volledige omloop van de aarde rond de zon duur één jaar en is daarmee de langste astronomische cyclus. Bij verscheidende oude beschavingen begint deze tijdseenheid niet op 1 januari, maar op de lente-equinox, de dag van het jaar waarop de dag en nacht even lang zijn.
De lengte van de jaarlijkse cyclus heeft de mens er waarschijnlijk toe aangezet om vier tussenliggende cycli te onderscheiden die overeenkomen met de wisseling van de vier seizoenen. Deze onderverdeling is echter niet universeel, want Egypte kende bijvoorbeeld de drie jaargetijden (hoogste waterstand van de Nijl, laagste waterstand en oogsten).
Verschillende religieuze of wereldse gebeurtenissen hebben al een jaarlijks ritme, zoals met carnaval. Andere gebeurtenissen vinden tweejaarlijks plaats bijvoorbeeld belangrijke sportevenementen, zowel in het oude Griekenland als in de moderne tijd.
Terwijl de zon het voor de hand liggende symbool van de dag is, kan de nacht niet automatisch door de maan worden gekenmerkt, omdat ze soms overdag schijnt en ’s nachts niet altijd zichtbaar is. Om de nacht te symboliseren hebben kunstenaars vaak hun toevlucht genomen tot een meer beschouwelijke benadering: de afwezigheid van licht.